Duiding van doorstroom: onderzoek naar verklarende factoren achter verschillen in doorstroom vanuit JeugdzorgPlusinstellingen
Het ministerie van VWS en Jeugdzorg Nederland hebben opmerkelijke verschillen geconstateerd in de mate waarin JeugdzorgPlusinstellingen jongeren doorplaatsen naar een andere JeugdzorgPlusinstelling of doorplaatsen naar een andere residentieele hulpvorm. Het huidig onderzoek is er op gericht meer zicht te krijgen in de achterliggende oorzaken van deze verschillen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar potentieel verklarende factoren die in de Effectmonitor zijn opgenomen, maar juist ook naar factoren die niet in de monitor opgenomen zijn. Naast inzichten in oorzaken, levert het onderzoek ook kennis op over het zorgtraject wat een jongere doorloopt tussen het verlaten van een JeugdzorgPlusinstelling en het opnieuw terecht komen in een open of gesloten residentieele instelling. Deze inzichten kunnen gebruikt worden om zorgtrajecten in en na de JeudzorgPlus beter (op maat) vorm te geven om zo te voorkomen dat jongeren te lang of onnodig lang van residentieele jeugdzorg gebruik maken.
Verslagen
Eindverslag
Het ministerie van VWS en Jeugdzorg Nederland hebben geconstateerd dat er grote verschillen zijn tussen de instellingen in aantallen jongeren dat zij overplaatsen. Het huidig onderzoek was er op gericht meer inzicht te krijgen in mogelijke oorzaken die ten grondslag liggen aan deze verschillen. In het onderzoek is onder meer gekeken of er specifieke doelgroepkenmerken en instellingskenmerken zijn die overplaatsing zouden kunnen verklaren. Bovendien is onderzocht welke redenen voor overplaatsing gegeven worden. Daarnaast zijn door het Ministerie van VWS en Jeugdzorg Nederland ook een viertal vragen geformuleerd waar dit onderzoek antwoorden op geeft. Deze vragen zijn geïnspireerd op vermoedens van redenen voor overplaatsing die door de instellingen zijn geuit. Er werd onder meer gevraagd of overplaatsing samenhangt met bepaalde doelgroepkenmerken (LVB-jongeren, jonge asielzoekers, ‘draaideur’-cliënten), met fysieke kenmerken van de JeugdzorgPlusinstelling en/of met JeugdzorgPlus-trajecten die gestart zijn na een crisisplaatsing.
Middels analyses op gegevens uit de effectmonitor, interviews met medewerkers van drie JeugdzorgPlusinstellingen en dossieranalyses bij deze drie instellingen is gekeken welke specifieke doelgroepkenmerken en instellingskenmerken een rol kunnen spelen bij overplaatsingen en welke redenen voor overplaatsingen gegeven worden. De meest opvallende uitkomst op basis van analyses uit de effectmonitor, is dat jongeren die overgeplaatst zijn, vaker van niet-westerse allochtone afkomst zijn, gemiddeld een lagere IQ-score hebben (van de overgeplaatste jongeren van wie de IQ-score bekend is, functioneert een significant groter deel op LVB-niveau), een lager opleidingsniveau hebben, minder internaliserend en externaliserend probleemgedrag (CBCL) hebben en dat minder middelengebruik (CAP-J) gerapporteerd wordt. Door ouders van overgeplaatste jongeren wordt minder opvoedingsbelasting (OBVL) ervaren en professionals rapporteren een betere kwaliteit van opvoeding (CAP-J) bij deze groep. Uit de dossieranalyse blijkt dat bij overgeplaatste jongeren er vaker dan bij niet-overgeplaatste jongeren sprake is van een deviante vriendengroep en delinquent gedrag. Uit de interviews blijkt dat het hebben van zowel (strikt) gesloten als meer open afdelingen een instellingskenmerk is dat mogelijk een rol speelt bij overplaatsingen. In de dossiers is eveneens gekeken naar redenen om jongeren over te plaatsen. De meest genoemde redenen zijn ‘positief’ van aard, dat wil zeggen de redenen veelal te maken hebben met het ervoor zorgen dat de jongere vordert of verder komt in zijn JeugdzorgPlus-traject (bijv. naar een meer open setting, beter aansluitende of passende behandeling, dichter bij huis, plaatsing na crisisopname). Veel minder vaak worden meer ‘negatieve’ redenen genoemd, zoals overplaatsing vanwege onacceptabel gedrag (bijv. agressie of weglopen). Tot slot laat het onderzoek zien dat er geen aanwijzingen zijn dat er onder overgeplaatste jongeren meer asielzoekersjongeren of meer zgn. ‘draaideur’-jongeren (jongeren die vaker JeugdzorgPlus-trajecten hebben gevolgd) zijn.
Het betreft hier exploratief onderzoek en in het eindverslag zijn soms over een relatief kleine groep uitspraken gedaan. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de generaliseerbaarheid van de resultaten.