Mobiele menu

Effectiviteit van een signaleringsprocedure kindermishandeling op de huisartsenposten in Midden-Nederland

Vraagstuk

Het effectieve signaleringsinstrument SPUTOVAMO-R is nog niet gevalideerd voor het opsporen van kindermishandeling op een huisartsenpost. Ook is niet bekend of het geschikt is voor het signaleren van andere vormen dan lichamelijk letsel. Is er een signaleringsprocedure te ontwikkelen die de opvolging van signalen goed regelt, zodat kinderen beter geholpen kunnen worden?

Onderzoek

Bij vermoedens van mishandeling worden risicofactoren onderzocht via huisarts en jeugdarts. Ouders en kinderen ouder dan 12 jaar vullen vragenlijsten in. Een multidisciplinair team beoordeelt het dossier.

Uitkomst

Een Screeningingsprotocol kindermishandeling zorgt er voor dat de professionele uitvoering bij een vermoeden van kindermishandeling toeneemt. Beschikbare screeningsinstrumenten (ook de SPUTOVAMO-R2) hebben een lage detectiegraad en een matige validiteit. Wel wordt aanbevolen om een korte checklist (‘SPUTOVAMO-R3) te gebruiken als instrument om het bewustzijn op kindermishandeling te verhogen.

Verslagen


Eindverslag

In dit onderzoek is de diagnostische waarde vastgesteld van het signaleringsinstrument SPUTOVAMO-R2 voor elke vorm van kindermishandeling bij kinderen die zich presenteren op de huisartenposten in Midden-Nederland.
Totaal zijn er 50671 kinderen gezien op 5 huisartsenposten (HAP) in de regio Midden-Nederland in één jaar tijd. Bij 108 kinderen (0.2%) was de SPUTOVAMO-R2 positief.
Voor data-analyse werden alle kinderen met een positieve SPUTOVAMO-R2 geïncludeerd, en alle kinderen met een negatieve SPUTOVAMO-R2 die gezien waren in de maand februari van dat jaar (5484 kinderen).
Het signaleringsinstrument SPUTOVAMO-R2 is getoetst met als referentiestandaard, een melding bij AMK en/of BJZ in 10 maanden follow-up na komst op de huisartsenpost (elke vorm van kindermishandeling of zorgwekkende situatie). Met deze referentietest is de positief voorspellende waarde van Sputovamo-R2: (PVW) 12 (95% CI 7-20), de negatief voorspellende waarde (NVW) 98 (97-98). Bij 139 van de totaal 5592 geïncludeerde kinderen was er sprake van kindermishandeling (13 kinderen met een positieve SPUTOVAMO-R2, en 126 kinderen met een negatieve SPUTOVAMO-R2).
De meest voorkomende vormen van kindermishandeling waren emotionele verwaarlozing (33%) en getuige van mishandeling (24%).
Sputovamo-R2 kan aangepast worden tot een instrument met twee vragen met behoud van de lage PVW en de hoge NVW (Sputovamo-R3).
Sputovamo-R2 kent weliswaar een lage PVW, toch is er een 5,8 x grotere kans op een melding bij AMK en/of BJZ als de screening positief is.

Deze studie onderzoekt de effectiviteit van een signaleringsinstrument voor kindermishandeling dat op 8 Huisartsenposten (HAP’s) in Midden-Nederland verplicht ingevoerd is sinds 1 juli 2012. Dit signaleringsinstrument heet SPUTOVAMO-R2 en bestaat uit 5 screeningsvragen. Bij alle kinderen die op de HAP’s komen, wordt SPUTOVAMO-R2 ingevuld. Als één van de screeningsvragen afwijkend is, volgen meer vragen zodat de veiligheid van het kind ingeschat kan worden. Het screeningsinstrument is nog niet gevalideerd voor het opsporen van kindermishandeling op een HAP en evenmin voor het opsporen van andere vormen van kindermishandeling dan lichamelijk letsel.
Bij de kinderen bij wie het screeningsinstrument een verdenking op kindermishandeling laat zien, wordt verder onderzoek naar risicofactoren ingezet bij de eigen huisarts en de jeugdarts.
M.b.v. deze uitgebreide informatie zal een multidisciplinair team bestaande uit eigen huisarts, jeugdarts, AMK en een kinderarts-expert, beslissen of er al dan niet sprake is van enigerlei vorm van kindermishandeling, waarna er passende zorg zal worden ingezet. Ook een steekproef van negatief gescreenden zal vervolgd worden op identieke wijze. Inmiddels zijn de eerste positief gescreenden geïncludeerd in het onderzoek.

Onderwerpen

Kenmerken

Projectnummer:
157004011
Looptijd: 100%
Looptijd: 100 %
2011
2015
Gerelateerde programma's:
Gerelateerde subsidieronde:
Projectleider en penvoerder:
Prof. dr. E.M. van de Putte
Verantwoordelijke organisatie:
Universitair Medisch Centrum Utrecht