Herziening JGZ standaard opsporing visuele stoornissen 0-19 jaar
Een goed gezichtsvermogen is belangrijk voor de ontwikkeling van een kind. De jeugdgezondheidszorg onderzoekt regelmatig of het kind goed ziet; of de ogen recht staan (door scheelzien kan een zogenaamd lui oog ontstaan) en of het kind niet bijziend of verziend is. Deze problemen kunnen meestal verholpen worden. Soms met tijdelijk afplakken van één oog of met een bril.
Om een goed behandelingsresultaat te bereiken is het van belang dat een verminderd gezichtsvermogen tijdig wordt opgespoord (bij scheelzien vóór het 6e jaar). Op jonge leeftijd wordt vooral naar de stand van de ogen gekeken. Als het kind kan praten wordt het gezichtsvermogen gemeten door het laten benoemen van plaatjes of symbolen. De medewerkers van de jeugdgezondheidszorg hebben een richtlijn opgesteld waarin beschreven staat wanneer en hoe vaak het gezichtsvermogen onderzocht moet worden. Deze afspraken zijn gebaseerd op de uitkomsten van (internationaal) wetenschappelijk onderzoek.
Verslagen
Eindverslag
Waarom een herziening van de richtlijn 'Opsporing visuele stoornissen bij 0-19 jarigen'?
De opsporing van visuele stoornissen is opgenomen in het uniform deel van het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Voor ouders en kinderen is het een vanzelfsprekend onderdeel van het periodiek gezondheidsonderzoek (PGO). De meeste gezondheidswinst is te behalen als het onderzoek op een gestandaardiseerde manier wordt uitgevoerd en volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten. Richtlijnen worden daarom om de vijf jaar herzien.
Bij de opsporing, advisering, controle en verwijzing zijn zowel artsen als verpleegkundigen en assistenten betrokken. In deze herziene richtlijn komt het volledige oogheelkundige screeningsprogramma voor kinderen en jeugdigen van 0-19 jaar aan de orde.
Er is gekeken of in de literatuur nieuwe wetenschappelijke inzichten te vinden zijn en er is rekening gehouden met de ervaringen bij de uitvoering van de richtlijn in de dagelijkse praktijk.
Een belangrijke bevinding is dat de meerwaarde van regelmatige screening in de voorschoolse periode voor de vroegtijdige opsporing van amblyopie/amblyogene factoren nu door (inter)nationaal onderzoek duidelijk is aangetoond. Vroegtijdige behandeling levert een beter eindresultaat dan behandeling in een latere fase. Er is ook bewijs voor de stelling dat adequate behandeling van amblyopie een substantiële bijdrage levert aan de vermindering van het risico op beiderzijds visusverlies op oudere leeftijd. Hierdoor is de wetenschappelijke onderbouwing van het opsporingsprogramma voor visuele stoornissen in de jeugdgezondheidszorg versterkt.
Er is een aangepaste methode geïntroduceerd voor een betrouwbare opsporing van visuele stoornissen bij risicogroepen. Goede brilcorrectie verhoogt de kwaliteit van leven van deze groepen. Bij hen dient ook aandacht besteed te worden aan het opsporen van cerebrale visuele stoornissen.
Na het verschijnen van de eerste JGZ-richtlijn ‘Opsporing visuele stoornissen 0-19 jaar’ in 2002, zijn er geen dusdanige nieuwe inzichten in de opsporing van visuele stoornissen bij 0-19 jarigen ontstaan, die aanpassing van de uitgangspunten noodzakelijk maken. De herziene richtlijn komt op hoofdlijnen overeen met de oorspronkelijke.De in de herziene richtlijn aanbevolen methoden zijn empirisch onderbouwd. Er zijn wel nieuwe,deels veelbelovende, methoden. Internationaal wetenschappelijk onderzoek naar de bruikbaarheid van deze methoden levert echter tegenstrijdige resultaten op. Daarom is er op dit moment geen reden om wijzigingen in het bestaande onderzoeksprogramma aan te brengen.
In december 2007 is een start gemaakt met de actualisering van de JGZ standaard (verder te noemen richtlijn) 'Opsporing visuele stoornissen 0-19 jarigen'. Er is uitgebreid literatuuronderzoek gedaan om nieuwe inzichten die ontstaan zijn sinds het verschijnen van de vorige richtlijn in kaart te brengen. Ook is dankbaar gebruik gemaakt van de opmerkingen en knelpunten die door de zorgverleners in de JGZ tijdens het gebruik van de richtlijn naar voren gebracht zijn. Deze zijn in de afgelopen vijf jaar verzameld bij TNO en er is geput uit het onderzoek naar het gebruik van de standaard (Fleuren e.a. 2006). De werkgroepleden hebben de literatuur volgens de gangbare procedure (in twee groepen onafhankelijk van elkaar) bestudeerd en gewaardeerd. Op basis daarvan is een concept herziene richtlijn opgesteld. Deze is eerst schriftelijk en na verwerking van het commentaar ook in een expertbijeenkomst voorgelegd aan de verschillende disciplines die werkzaam zijn in de JGZ en de disciplines waar de JGZ in het kader van verwijzing en behandeling mee samenwerkt.De op- en aanmerkingen zijn in de volgende conceptversie verwerkt. Deze wordt aan de Richtlijn Advies Commissie(RAC) van het RIVM voorgelegd en op hun site geplaatst voor commentaar. Om het proces zo goed mogelijk doorgang te doen vinden wordt gelijktijdig gestart met de indicatorenstudie op basis van een long list van indicatoren opgesteld door de werkgroepleden.Begin 2009 volgt dan nog een proefimplementatie van de richtlijn op het Speciaal Onderwijs. Alle resultaten worden verwerkt in de definitieve versie en er wordt een implementatieplan op hoofdlijnen opgesteld.Het geheel wordt aangeboden aan de RAC van het RIVM die de implementatie voor haar rekening neemt.