Mobiele menu

Implementation of the WIP guideline 'Prevention of infections due to urethral bladder catheterization'

Bij sommige ziekenhuispatiënten is het nodig de urine uit de blaas te verwijderen met behulp van een slangetje dat via de plasbuis in de blaas wordt gebracht (blaaskatheter). Aanwezigheid van een blaaskatheter verhoogt het risico op een urineweginfectie. Een landelijke richtlijn beveelt daarom aan zo terughoudend mogelijk te zijn met het plaatsen van blaaskatheters. Vanuit Leiden is in 10 ziekenhuizen onderzocht in hoeverre het invoeren van deze richtlijn in ziekenhuizen daadwerkelijk het aantal patiënten met een katheter (en de duur van de katheterisatie) vermindert. Elk ziekenhuis ontwierp (met steun van een implementatiedeskundige) hiervoor een eigen implementatieplan. De invoering van de richtlijn leidde gemiddeld niet tot een significante afname van het percentage patiënten met een blaaskatheter. Wel daalde de gemiddelde duur van de katheterisatie en steeg het percentage patiënten dat een katheter op terechte gronden kreeg aangelegd. Gemiddeld werd €500,-- bespaard per 100 opgenomen patiënten.

Verslagen


Eindverslag

De doelmatigheid van gerichte implementatie van de WIP-richtlijn ‘Preventie van infecties als gevolg van blaaskatheterisatie via de urethra’ werd onderzocht. Gerichte implementatie betekent dat de implementatie zich richtte op aanbevelingen die leiden tot het terugdringen van het gebruik van blaaskatheters in aantal en duur. Het onderzoek werd uitgevoerd in tien ziekenhuizen die gerandomiseerd werden over twee groepen die na elkaar de implementatie-interventie uitvoerden, zodat voor een deel van de onderzoeksperiode de groep die als laatste implementeerde, fungeerde als controlegroep voor de ziekenhuizen die als eerste implementeerden. Ieder ziekenhuis stelde een eigen implementatieplan op hierbij geholpen door een actieplan en een instructiebijeenkomst geleid door een implementatiedeskundige. Het actieplan werd geschreven door de onderzoeksgroep. Ter voorbereiding werden in drie ziekenhuizen semigestructureerde interviews gehouden om op voorhand belemmerende en bevorderende factoren in kaart te brengen. Veel gebruikte implementatie-activiteiten waren mondelinge informatie verstrekken (9x), schriftelijke informatie verstrekken (7x), herzien van protocollen en materialen (7x), posters ophangen (5x) en de blaaskatheter onderdeel van de dagelijkse werkbespreking maken (7x). Ter meting van het effect werden 791 dwarsdoorsnedemetingen verricht waarbij 16.945 patiënten aanwezig waren van wie 3335 (20%) een blaaskatheter hadden. Hiervan konden er 392 niet worden ingesloten omdat zij te ernstig ziek waren, in isolatie werden verpleegd of tijdelijk van de afdeling waren voor onderzoek of operatie. De mediaan van de prevalentiemetingen van patiënten met een blaaskatheter was 19%. De prevalenties in de ziekenhuizen liepen uiteen van 16 tot 32%. Het gebruik van alternatieven voor blaaskatheterisatie was beperkt en zeer wisselend: ongeveer 7% met een spreiding van 0 tot 19%. De prevalentie van patiënten met een blaaskatheter was na interventie gelijk aan die voor de interventie. In vijf ziekenhuizen was de prevalentie lager na interventie maar in slechts één ziekenhuis was dit verschil statistisch significant. Afname van de prevalentie werd vooral gezien in de ziekenhuizen met de hoogste prevalenties voor de interventie. De mediane katherisatieduur nam significant af van 11 dagen voor naar 10 dagen na de interventie. Per 100 gekatheteriseerde patiënten werden 460 katheterdagen bespaard. De interventie leidde tot een betere indicatiestelling voor blaaskatheterisatie zich uitend in een significante stijging van correcte indicaties van 64 naar 74% op de dag van inbrengen en van 50% naar 67% op de dag van inclusie in het onderzoek. Met behulp van ‘time series analysis’ bleek dat er geen negatieve trends waren vóór de interventies zodat het aankondigen van het onderzoek en het geregeld verrichten van de metingen op zich geen invloed gehad hebben. De implementatie kostte gemiddeld € 1.993,- per ziekenhuis, exclusief de externe implementatie-deskundige en € 2.638,- inclusief deze deskundige. Door de interventie werd € 541,28 per 100 opgenomen patiënten bespaard op kosten voor blaaskatheterisatie. De implementatiekosten zijn dus eenvoudig terug te verdienen door de verminderde kosten voor blaaskatheterisatie. Als belangrijkste bevorderende factoren voor implementatie zijn naar voren gekomen dat ziekenhuizen al protocollen en richtlijnen hebben en de medewerkers zich bewust zijn van het belang van de voorzorgsmaatregelen zodat het bij implementatie vooral gaat om weer bewust maken van de vereiste maatregelen. De belangrijkste belemmerende factoren waren de op dit terrein moeizame samenwerking tussen artsen en verpleging waarbij onduidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is, en de hoge werkdruk en het grote verloop onder het personeel. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt aanbevolen dat ziekenhuizen het gebruik van blaaskatheters evalueren aan de hand van de prevalentie van patiënten met een blaaskatheter en de duur van blaaskat
De WIP-richtlijn ‘Preventie van infecties als gevolg van blaaskatheterisatie via de urethra’ bevat meer dan vijftig aanbevelingen. De verwachting is dat een doelmatig gebruik van de richtlijn in de dagelijkse praktijk wordt bereikt door implementatie te richten op de negen aanbevelingen die een directe causale relatie hebben met het ontstaan van urineweginfecties en daarom het grootste preventieve effect zullen hebben. Deze aanbevelingen betreffen de beperking van het gebruik van urethrale katheters en van de duur van katheterisatie. Op 1 april 2006 werd een gerandomiseerd en gecontroleerd onderzoek gestart waarin de kosteneffectiviteit van een gerichte implementatie wordt geëvalueerd. In de eerste vijf van de tien deelnemende ziekenhuizen begon de implementatiefase van het onderzoek half oktober 2006. De andere vijf ziekenhuizen waren in de controlefase van het onderzoek.

Kenmerken

Projectnummer:
94516301
Looptijd: 100%
Looptijd: 100 %
2006
2008
Gerelateerde programma's:
Gerelateerde subsidieronde:
Projectleider en penvoerder:
Prof. dr. P.J. van den Broek
Verantwoordelijke organisatie:
Leiden University Medical Center